4

Hij had de lijm erop gesmeerd, op het laatste lastige stuk, draaide een halve slag en begon de trap op te klimmen met de baan behang als een bruidssluier achter zich op het moment dat ze de kamer in liep en meedeelde dat hun huwelijk voorbij was.

‘Ik moet je iets vertellen. Het is voorbij.’

Het klonk geforceerd, hij zag aan haar ogen dat ze een hele tijd had rondgelopen met de woorden als een hamer, bonkend in haar hoofd.

‘Je moet naar beneden komen.’

‘Ik moet het behang vastplakken.’

‘Is dat nu belangrijk? Behangen?’

‘Je komt een beetje plotseling binnen.’

Hij wist dat hij tijd probeerde te winnen. Denken. Hij moest nadenken. Het voelde alsof de muren dichterbij kwamen, als zoiets mogelijk was. Hij hoorde de geluiden in huis sterker dan ooit: het broze gekletter van lepels en porselein in de keuken, een deur die openging en tegelijkertijd voetstappen. Het droge geluid van haar voeten op het afdekpapier op de vloer.

‘Ik kom plotseling naar binnen omdat dat de enige manier is. We kunnen hier niet rustig over praten.’

Hij hoorde duidelijk dat haar voeten heen en weer bewogen.

‘Praten over een situatie is een goede manier om die helder te krijgen.’

‘Dat gaat niet met jou. Je wordt altijd te snel… moe.’ Ze had het niet willen zeggen, niet weer, niet zo rechtstreeks. Ze had het woord ‘dronken’ in elk geval niet gebruikt.

‘Al dat verwijt, wat kan ik dan doen?’

‘Je kunt ermee beginnen van de trap af te komen. We zullen toch moeten praten.’

Ging het altijd zo als een huwelijk eindigde? Een stomp in de zachtste delen, op een moment zonder dekking, midden in een alledaagse handeling. Midden in het gezinsleven, in de kleine dingen.

Hij plakte het behang zorgvuldig op de muur, hij had nog nooit iets zo zorgvuldig gedaan, zo lang, het kostte tijd, op dit moment had hij alle tijd van de wereld nodig.

‘Als ik deze trap af loop, kan ik er nooit meer op klimmen.’

‘Je bent altijd een filosoof geweest, Jonathan.’

Ze kende hem zo goed.

‘Je bent nooit echt alleen, Jonathan, het zal altijd jij en jij zijn.’

‘Wie is de filosoof nu?’

‘Kom verdomme naar beneden!’

De vloek schoot als een vreemd wezen door de naar lijm ruikende, lege kamer; hij dacht eraan hoe erg het klonk, vooral hier, waar alle witte en lichte oppervlakten een voorteken waren van… van een nieuwe start.

Hij wilde iets zeggen, hij wilde het beste zeggen wat mogelijk was in deze situatie.

‘Elisabeth…’

‘Kom naar beneden.’

Ze pakte zijn hand en leidde hem als een klein kind de kamer uit naar de grote, lichte zitkamer met uitzicht op de tuin.

Hij had zich nog nooit zo hulpeloos gevoeld. Hij wist dat woorden deze keer niet voldoende zouden zijn. Hij zou huilen. Hij wist dat ook dat niet zou helpen.

 

Jonathan Wide werd wakker met pijn. Hij was heel vaak wakker geworden met pijn, hij had haarpijn gehad, een drankterm, hij had die pijn gehad op al die momenten die allemaal de laatste keer waren geweest. Hij had zichzelf al zo vaak beloofd dat hij niet langer zou vertrouwen op die ander in zijn lichaam.

Deze pijn was echter anders, was zwaarder en donkerder en hoorde bij fysiek geweld.

Hij was midden in een nare droom wakker geworden. Riep fysieke pijn het kwaad op dat diep in de ziel begraven lag? In zijn hoofd glansde het beeld van het laatste uur van zijn huwelijk, als een pas geverfd raamkozijn. Het beeld werd sterker naarmate de pijn in zijn hoofd toenam en pas toen hij zijn hoofd voorzichtig probeerde te bewegen, verdween het beeld van Elisabeth en hij, zittend op de bank.

Hij ging voorzichtig zitten en toen alles ophield met draaien, lukte het hem om zijn blik op de muur drie meter bij hem vandaan te richten. Daarna verplaatste hij zijn ogen en draaide zijn hoofd en zijn lichaam tot hij een hele cirkel had gemaakt.

Wide zag dat hij in zijn appartement lag, dat er niet langer hetzelfde uitzag als eerst.

Hij lag op de vloer van de slaapkamer.

Hij had het eerder gezien, geschonden woningen. Dat had hem alleen op professioneel niveau geraakt. Iemand had het gedaan en zou daar misschien voor gestraft worden. De straf werd meestal opgelegd zonder invloed van de politie.

Hij was zelf nog nooit getroffen door een gewelddaad.

Via de deuropening zag hij de bank in de zitkamer. De vulling hing eruit als een duistere herinnering aan alles wat zich verborg onder gladde oppervlakten. De tafel leek op een gestrande boot die plotseling was overvallen door de eb, de poten waren verdwenen maar hij zag dat ze niet kapot waren. Ze waren van de onderkant van de tafel geschroefd en lagen in een nette stapel ernaast.

Wide zag het en raakte daarna weer bewusteloos. Zijn laatste gedachte was hoe heerlijk dat voelde.

 

Hij werd wakker door de muziek. Toen hij zijn ogen opende was hij erop voorbereid waar hij was. De muziek had hem echter onvoorbereid getroffen. Die zwierf krachtig en trots van oor naar oor.

Zoals wanneer hij in de vroege ochtenduren tijdens de onrustige jaren met een koptelefoon op had geslapen, op het moment waarop de dronkenschap ongemerkt overging in een kater, als hij diep had geslapen en werd gewekt door José Carreras in La fleur que tu m’avais jetée, de passage in Carmen waar alles na drie minuten dicht bij alle mooie dingen komt die je je kunt bedenken.

Nu werd hij wakker terwijl Don Giovanni’s Fin ch’han dal vino in zijn oren dreunde en hij vroeg zich af waarom zijn innerlijk een opera speelde nu hij een heel harde klap op een heel zacht hoofd had gekregen.

Wide kwam op wankele benen overeind en liep onvast naar de badkamer.

Tussen de wastafel en het bad leek het wel een oorlogsgebied.

Flessen en potten waren geopend en de inhoud was eruit geschonken of geschud en lag op de vloer en andere oppervlakten. De tube tandpasta was stukgesneden. De buis van de wastafel was eraf geschroefd. De zijkant van het bad was weg, de buis die van het bad naar het rioolputje liep lag ernaast. Het rioolputje was stuk; er lagen plukken haar, wasknijpers en een kapotte tandenborstel naast.

Het glanzende porseleinen reservoir van het toilet was kapot.

De stank was scherp, maar niet zo erg als je zou denken. Had de overige lucht de stank verdund? Hoe lang was hij van de wereld geweest?

Hij boog zich over de wastafel, liet het koude water in een lange, krachtige straal stromen en depte zijn achterhoofd voorzichtig. Hij zag bloed vermengd met water naar beneden stromen door het gat waar de buis had gezeten en hij voelde dat zijn broek en het onderste deel van zijn dijbenen nat werden. Het was een fijn gevoel en hij bedacht dat hij hier een hele tijd kon staan, op een moment als dit was het belangrijk om je langzaam te haasten. Hij wilde snel uitzoeken wat er aan de hand was, maar hij begreep dat hij dat heel, heel langzaam moest doen.

Zijn ogen bevonden zich een decimeter boven wat er over was van de wastafel, toen hij een vage blauwe afdruk in de wasbak zag, schuin aan de linkerkant. Hij zette de kraan uit en probeerde zijn blik erop te fixeren.

Was het een woord?

Hij deed zijn ogen dicht en keek daarna opnieuw.

Het kon een woord zijn.

Was iemand heel even slordig geweest? Het zag eruit alsof er een papiertje was gevallen… of dat een visitekaartje heel even had vastgezeten aan het vochtige oppervlak.

Wide keek om zich heen, zag de pot talkpoeder – waren er andere veertigjarigen die talkpoeder in huis hadden? – en pakte hem van de vloer. Onderin lag nog wat poeder.

Hij strooide het talkpoeder over de afdruk in de wasbak en toen hij voorzichtig blies gleed het poeder in het nauwelijks zichtbare blauw en versterkte de afdruk van de letters. Ze waren duidelijk genoeg om ze te kunnen lezen.

Xerx.

Hij keek een hele tijd naar de letters terwijl hij op een gedachte wachtte. Vaak waren de eerste gedachten de beste geweest, intuïtie en kennis en de moed om een ingeving te volgen, het eerste ijle spoor, en het enige wat hij had. Xerx. Xerxes? Was dat niet een van die Perzische oorlogszuchtige grote koningen in de tijd voor Christus? Of was het een Egyptische farao? Wide wachtte nog even op een gedachte, maar die kwam niet. Hij moest ‘Xerxes’ later opzoeken. Hij wist dat hij daardoor niet beter zou begrijpen wat er was gebeurd, maar hij zou toch op zoek gaan.

Met een natte rol toiletpapier tegen zijn hoofd gedrukt liep hij terug naar de zitkamer en door de hal naar de keuken. Hij was op het ergste voorbereid, maar op het eerste gezicht leek de keuken die hij binnen liep dezelfde keuken die hij eerder had verlaten. Niets leek aangeraakt, niets was kapot. Hij bezat niet veel serviesgoed, maar wat hij had brak gemakkelijk. Waarom hadden ze het niet gebroken?

Dat hoorde niet bij het bezoek, bedacht hij. Het hoofddoel was niet om iets kapot te maken. Wie zoekt, doet dat op logische plekken. Het was moeilijk om iets in een bord te verstoppen.

Toen Wide dichter bij het aanrecht kwam, zag hij dat de laden uitgetrokken waren en het bestek en andere voorwerpen voorzichtig waren verplaatst en weer waren teruggelegd.

Hij vroeg zich af wat de bezoekers hadden gevonden van zijn speciale lade, zijn speciale gereedschap. Hij glimlachte zelfs bijna toen hij eraan dacht hoe de persoon of de personen hadden gekeken naar de olijfontpitter en de ingenieuze knoflookpers, de raviolistamper waar hij ook dim sum mee maakte, de kiphouder, de tangen voor de bamboestomer, hoe de ongenode gast ernaar had gestaard en zich misschien had afgevraagd wat het in vredesnaam was.

Dat zijn kleine voorwerpen voor speciale gelegenheden, zou hij gezegd hebben als hij de bezoeker voor zich had gehad nadat hij hem onschadelijk had gemaakt.

Oog om oog.

Zo was hij niet. Wide begreep dat zijn verwarde hersenen dingen dachten die ze anders niet gedacht zouden hebben, en dat besef was het teken dat hij helderder begon te denken. Het lukte hem naar zijn horloge te kijken. Hij was linkshandig en droeg zijn horloge aan de rechterarm. Het was twee uur ’s middags, dus was hij in totaal drie uur bewusteloos geweest.

Ineens zag hij dat de koelkastdeur wijd openstond. Een van de keukenstoelen stond ervoor zodat hij niet dicht zou slaan door zijn eigen gewicht. De bezoeker was hier lang genoeg geweest om te merken dat de scheve stand van het oude gebouw ertoe leidde dat de koelkastdeur vanzelf dichtviel.

Het was de bedoeling dat hij zou zien dat de koelkast openstond.

Terwijl hij ernaartoe liep nam de pijn in zijn achterhoofd toe en hij voelde zijn bloeddruk stijgen. Was hij bang?

Een bruine schaal met gele citroenen stond eenzaam vooraan, de eieren en de kaas en een stukje salami waren naar achteren geschoven. Hij kwam aarzelend dichterbij terwijl hij intens aan de schaal dacht.

 

‘Wat een leuke schaal!’

‘Hebben we nog meer herinneringen van dit eiland nodig?’

‘Jonathan, we hebben hier een jaar gewoond.’

‘Een voorwerp voor elke dag.’

‘Oké, oké, dan kopen we hem niet.’

‘Liefje, ik maak maar een grapje, natuurlijk kopen we de schaal.’

‘Nee, je vindt hem toch niet mooi.’

‘Ik vind hem wel mooi. We kopen hem.’

‘We hebben niet meer herinneringen nodig.’

‘Ik hou van die verdomde schaal. Ik wil hem hebben, ik kan niet zonder hem leven!’

‘Koop hem dan. Ik wil hem niet.’

 

Was de schaal een van de zogenaamde katalysatoren geweest? Waarom was het zo moeilijk om samen een kleine, leuke schaal voor zeven Cypriotische ponden te kopen? Hij had hem gekocht, met een slecht geweten over iets waar hij zijn vinger niet op kon leggen, en hij had hem altijd op de tafel staan met verse partjes citroen erin. Hij had gewild dat zij hem kreeg toen hun levens in verschillende richtingen gingen. Had ze begrepen waarom? Had hij dat zelf beseft?

In de schaal lag iets. Het glansde in het schijnsel van de koelkastlamp. Seconden voordat hij over de gootsteen leunde en met enorme kracht braakte, zag hij het bovenste vingerkootje met de nagel van een pink dat uitstak boven de rand van de schaal, voor eeuwig gevangen in de beweging die bij een kop thee in een elegante salon hoorde.

In paniek draaide hij zijn gezicht van de gootsteen weg, staarde naar zijn handen en telde met betraande ogen zijn vingers. Het waren er tien. Daarna telde hij de kootjes. Ze leken er allemaal te zijn, en de nagels ook.

Hij had een eigenaardig gevoel dat het antwoord op de overval die op hem was gepleegd ergens in zijn verleden te vinden was, of in elk geval een gedeelte van het antwoord.

Hij voelde zich opnieuw verschrikkelijk misselijk. De klap op zijn hoofd, de chaos om hem heen, hij voelde hoe zijn bloeddruk het plafond bereikte en voelde de hitte tot in zijn oorlelletjes, dit... ding in de koelkast. Hij keek nauwkeuriger en zag dat de vinger niet van een mens was geweest maar dat het een kunstvinger was, misschien van een etalagepop. Dat was een bevrijdend gevoel, maar het effect was onverminderd sterk.

Jonathan Wide voelde dat hij hulp nodig had.

Hij liep terug naar de slaapkamer, ging op de vloer naast het bed zitten, pakte de telefoon en toetste een nummer in.

‘Met de praktijk van dokter Tommysson.’

Was er nog iemand anders in de hele wereld die zo heette? Tommysson?

‘Is dokter… Is Anders te bereiken?’

‘Met wie spreek ik?’

De welbekende koude stem. Hij zag de vrouw voor zich, in het schort dat spande als ze bewoog. Een naambordje en een droge hand die de telefoon stevig vasthield.

‘Jonathan Wide.’

‘Een moment.’

Er volgden drie seconden stilte en daarna geschraap, alsof er een stoel over een oneffen oppervlakte werd getrokken.

‘Jonathan! Hoe gaat het met je?’

‘Heel slecht deze keer, Anders.’

‘Je weet dat je het zelf in de hand hebt.’

‘Deze keer is het de drank niet.’

‘Drank is de oorzaak van de meeste dingen.’

‘Ik zeg toch dat het dat niet is.’

‘Dan moet je het uitleggen. Het liefst in drie seconden.’

Hij legde het uit. Het duurde iets langer dan drie seconden.

‘Ben je nog in staat op je bed te gaan liggen?’

‘Ja.’

‘Ga dan liggen. Het klinkt alsof je een flinke hersenschudding hebt. Ik ben over ongeveer een halfuur bij je. Misschien moet je naar het ziekenhuis.’

Jonathan Wide zag een behandelkamer voor zich en dat beviel hem absoluut niet. Alleen die gedachte zorgde er al voor dat hij zich beter voelde.

‘Ik dacht dat ik gewoon een injectie of wat pillen of zo zou krijgen.’

‘Is dat vriendschap? Wil je niet verzorgd worden door je oude vriend?’

‘Ik voel me al iets beter.’

‘Je begrijpt er niets van. De dokter is de enige die dat weet. Ken je het verhaal van de man die er voor dood bij ligt en uiteindelijk in slaap valt? De dokter buigt zich over hem heen en zegt: “Deze man is dood.” Maar de man komt bij en zegt dat hij leeft. Dan buigt zijn vrouw zich snel naar hem toe en zegt: “Hou je mond, Göran, dat weet de dokter beter dan jij!” Ken je die al, Jonathan? Jonathan?’

Hij kende hem al, en alle andere flauwe grappen van Anders Tommysson met dokters in de hoofdrol. Wide had opgehangen voordat Anders klaar was met vertellen, volgde zijn raad op en ging op bed liggen. Hij deed zijn ogen dicht.

Toen de telefoon overging sloeg zijn hart een slag over. Het nare, harde geluid dreunde door zijn lichaam als een granaataanval. Dat gebeurde zo vaak dat hij erover dacht om het signaal te veranderen. Hij pakte de telefoon alsof deze een explosieve lading bevatte, luisterde maar zei vervolgens niets.

‘Hallo!?’

‘Hallo.’

‘Spreek ik met Jonathan Wide?’

Het was een vrouwenstem, geforceerd vrolijk maar toch complex. Hij was eraan gewend om stemmen in verschillende situaties te beoordelen en deze stem leek beheerst.

‘Ja…’

‘Ik ben Lea Laurelius.’

‘Ja…’

‘Ik heb hulp nodig.’

Allen die gestorven zijn
titlepage.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_000.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_001.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_002.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_003.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_004.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_005.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_006.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_007.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_008.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_009.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_010.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_011.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_012.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_013.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_014.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_015.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_016.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_017.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_018.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_019.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_020.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_021.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_022.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_023.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_024.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_025.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_026.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_027.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_028.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_029.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_030.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_031.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_032.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_033.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_034.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_035.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_036.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_037.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_038.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_039.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_040.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_041.xhtml